Door: Naomi Kloosterboer
Dit artikel is gepubliceerd op Filosofie.nl
Illustraties: Marieke de Wit


Waarom denken meer is dan hersenactiviteit

Afgelopen zomer zat ik op de fiets met mijn broertje en we raakten in gesprek over denken, over wat overtuigingen precies zijn. Hij zei: ‘Overtuigingen zitten ergens in je hersenen. Ze bestaan toch gewoon uit hersenactiviteit?!’ ‘Wat?’ dacht ik, ‘Wat zegt hij nu?’. Heeft Dick Swaab mijn broertje nu ook al gehersenspoeld? Ik was verbaasd, misschien nog wel het meest omdat het me vervolgens niet lukte om mijn broertje van het tegendeel te overtuigen. En omdat het toen niet lukte, probeer ik hier nogmaals te vertellen dat overtuigingen niet in je hoofd zitten. Denken doe je wel met je hoofd, maar denken zit niet in je hoofd.

Oneliners

Ik was verbaasd over wat mijn broertje zei, maar het sluit aan bij de gangbare opinie. In discussies in de media krijgen vooral wetenschappers het woord die een extreme positie innemen. En het lijkt wel alsof die extreme posities door veel mensen klakkeloos worden overgenomen: we hebben geen vrije wil. We zijn ons brein. Alle redenen die we geven voor ons handelen, zijn verhalen die we achteraf verzinnen. De oneliners van de neurowetenschap doen het beter dan de nuance en de twijfel van de filosofie.

Maar waarom heeft de neurowetenschap de autoriteit om ons te vertellen wie we zijn en hoe we onszelf moeten begrijpen? De wetenschap richt zich op het in kaart brengen van causale verbanden, oorzaak en gevolg. Dus als wetenschappers ons denken of onze overtuigingen willen onderzoeken, dan moet zo’n overtuiging in die causale wereld passen. En dan kom je al snel uit bij mijn broertje: een overtuiging bestaat toch gewoon uit hersenactiviteit?

Het probleem is dat het terugbrengen van een overtuiging tot pure hersenactiviteit vereist dat je al weet wat het begrip ‘overtuiging’ betekent. Maar de betekenis daarvan vind je niet door naar causale verbanden te zoeken. Dit vergt filosofisch onderzoek. Als je wil achterhalen wat een overtuiging is, is de neurowetenschap een doodlopende weg.

 
Bepalen wat je vindt

Wat betekent het om een overtuiging te hebben? Allereerst betekent het dat je overtuigd bent van iets. Stel bijvoorbeeld dat ik zeg: ‘Ik geloof dat het regent.’ Daarmee zeg ik iets over de staat van de wereld; dat het waar is dat het regent. Ik doe geen verslag van iets in mijn hoofd; ik zeg iets over de wereld. Door overtuigd te zijn, ben ik actief betrokken bij de wereld. Denken is actief betrokken zijn bij datgene waarover je denkt.

Overtuigd zijn is dus een manier van denken waarin je iets als waar ziet. En iets als waar zien, hangt samen met ons vermogen om over dingen na te denken, om te reflecteren, om redenen in ogenschouw te nemen en tegen elkaar af te wegen. Neem bijvoorbeeld het idee dat het basisinkomen ingevoerd moet worden. Om hiervan overtuigd te zijn, moet ik er eerst goed over nadenken en bepalen wat ik ervan vind. Zo kun je verantwoordelijkheid nemen voor wat je vindt en verhoud je je op een actieve manier tot de wereld. Omdat een overtuiging zo verbonden is met nadenken en redenen, kunnen we er ook over discussiëren en kunnen we vragen waarom iemand iets gelooft. Waarom geloof ik dat het regent? Op de fiets zou ik zeggen ‘dat zie en voel je toch?’ maar ik kan ook zeggen: ‘dat stond op het weerbericht’, ‘er kwam net iemand binnen met een natte jas aan’, enzovoort.

 
Zo zit het

Soms als je iemand vraagt waarom hij of zij iets vindt – bijvoorbeeld waarom iemand denkt dat vleeseten natuurlijk is – krijg je als antwoord: “Dat is gewoon zo. Dat vind ik nou eenmaal.” Punt. Alsof die overtuiging zomaar is aangetroffen in iemands gedachtewereld, toevallig ontdekt. De neurowetenschap behandelt overtuigingen op vergelijkbare wijze: als een steen die in de hersenen ligt, waarvan we niet weten hoe die er gekomen is of waarom die er zou moeten blijven liggen.

Op die manier mis je dat overtuigingen altijd over iets gaan. Ons denken heeft altijd inhoud, een gerichtheid op een onderwerp. Dat valt weg als je een overtuiging als hersenactiviteit beschouwt. Hiermee beoog ik niet te zeggen dat hersenen helemaal geen rol spelen bij denken. Mijn punt is dat denken niet gereduceerd kan worden tot enkel hersenactiviteit: denken doe je met je hoofd, maar denken zit niet in je hoofd. De inhoud van de gedachten draait om jouw perspectief op de wereld. Dat perspectief is wat denken is.

‘Dat vind ik gewoon’, is iets wat je natuurlijk af en toe kunt zeggen – maar niet altijd. Overtuigingen bestaan alleen omdat het normaal is dat je kunt vertellen waarom je overtuigd bent. Door redenen te geven voor je overtuiging en open te staan voor andere zienswijzen. Als dit zo is, dan kun je overtuigingen niet reduceren tot hersenactiviteit. En als mijn broertje nu nog steeds niet overtuigd is, dan zeg ik gewoon: ‘David, zo zit het. Dat vind ik gewoon.’

Naomi Kloosterboer is een van de drie winnaars van de 36e Dutch Flemish Day of Philosophy.